dood, levenloos
Waor je dood wezen moeten, moej levendig naor toe (Klazienaveen)
Hij löp zuk dood achter dat wicht an
Dat is dood bier
bedenkt hij zich
Dat bint dooie neuten
z. ook
Hij kwam der op zien dooie gemak anlopen (Barger Oosterveld)
Het is zo dood as een pier (Elim)
Die vent, dat is zo'n dooie mieter (De Wijk)
Dat is ok een dood lid van een kerel
z. ook
zeer, in samenstellingen als
doodziek, doodmu, doodarm, doodstil, doodgoed
vereerd, blij zijn met