drèeien werkwoord, zwak, (on)overgankelijk, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: draaien (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), dreien (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe), dreeien (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe)

  1. draaien

    Het was goeie koffie, het drèeide oet de piep (Sleen)

    Zien zaak draait goud (Barger Oosterveld)

    Met het eerpel opzakken over de möl, muj mekaar bij het dreeien oflossen (Padhuis)

    Aj aover de diek gaot, blief ie an het dreeien

    eerst

    De wiend, die dreeit (Dwingelo)

    Hij dreide de bocht om (Roswinkel)

    Hie drèeit het gat er bij langs

    het past precies

    Draai die is even, dan kan'k die van aachtern bekieken (Emmer Compascuum)

    Ik mag graag een plaatie draaien (Klazienaveen)

    Ze kan der zo mooi umme toe drèeien, as ze gien woord wil hebben (Koekange)

    Aj slim an de burrel bint, kuj der gauw een boerenplaatse deurdreeien

    z. ook

    Zie ook:
  2. keren, wenden

    Ie kunt het dreien, zoaj wilt, het deugt niet (Hoogeveen)

    Dat is zun rötakker, daor moej niks aans op as drèeien (Gieten)

    Aj krap drèeit kuj misschien keren (Noordscheschut)

    Mien vrouw had het zo in de nak, zie kun zuk haost niet drèeien (Exlo)

    Zie ook:
  3. trots lopen met draaiend achterwerk

    Dat wicht lop te draaien van wiezigheid (Norg)

    Zie ook:
  4. veel bochten bevatten(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Die weg drèeit geweldig daor (Sleen)

    Zie ook:
  5. erom spannen

    Het draaide der om of het deur zul gaon of neit (Vries)

    Zul hij het halen? Het dreit er umme (Zuidwolde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...