Ook: draaien (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), dreien (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe), dreeien (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe)
draaien
Het was goeie koffie, het drèeide oet de piep (Sleen)
Zien zaak draait goud (Barger Oosterveld)
Met het eerpel opzakken over de möl, muj mekaar bij het dreeien oflossen (Padhuis)
Aj aover de diek gaot, blief ie an het dreeien
eerst
De wiend, die dreeit (Dwingelo)
Hij dreide de bocht om (Roswinkel)
Hie drèeit het gat er bij langs
het past precies
Draai die is even, dan kan'k die van aachtern bekieken (Emmer Compascuum)
Ik mag graag een plaatie draaien (Klazienaveen)
Ze kan der zo mooi umme toe drèeien, as ze gien woord wil hebben (Koekange)
Aj slim an de burrel bint, kuj der gauw een boerenplaatse deurdreeien
z. ook
keren, wenden
Ie kunt het dreien, zoaj wilt, het deugt niet (Hoogeveen)
Dat is zun rötakker, daor moej niks aans op as drèeien (Gieten)
Aj krap drèeit kuj misschien keren (Noordscheschut)
Mien vrouw had het zo in de nak, zie kun zuk haost niet drèeien (Exlo)
trots lopen met draaiend achterwerk
Dat wicht lop te draaien van wiezigheid (Norg)
veel bochten bevatten(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))
Die weg drèeit geweldig daor (Sleen)
erom spannen
Het draaide der om of het deur zul gaon of neit (Vries)
Zul hij het halen? Het dreit er umme (Zuidwolde)