drèeier -s, de
  1. draaier(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe)

    Het is een dreier, altied dreit hij der umme toe (Hoogeveen)

    Zie ook:
  2. valse streek, leugen

    Hij lup mit dreeiers

    Zie ook:
  3. kunstschaats(Zuidoost-Drenthe)

    Vrogger had ie hardlopers en dreiers (Nieuw Amsterdam)

    Zie ook:
  4. zwengel

    Wij hebt de drèeier van de sliepstien of (Sleen)

    Zie ook:
  5. slag(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Der zit een dreeier in de liene (Padhuis)

    Zie ook:
  6. veen, waar vroeger kolken in hebben gezeten, zogenaamde

    drèeiers

    hij moet trouwen

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...