drel I -len, de
  1. Rekking in kvd

    Zie ook:
  2. opdraaiing in touw of garen

    Der zit een drel in het touw (Sleen)

    Zie ook:
  3. gedraaid garen(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe)

    De liestervangers meuken drellen van peerhaor (Eext)

    An een liesterstrik zitten twei drel (Roderwolde)

    Zie ook:
  4. eigenwijs persoon(Zuidoost-Drenthe)

    Wat een drel van een wicht is dat (Stieltjeskanaal)

    z. ook

    dril

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...