dreveln werkwoord, zwak, (on)overgankelijk, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: dreven (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. drevelen, doorslaan

    Doe most dei spiekers der wat deiper in dreveln (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  2. sneeuwen in fijne vlokken met hevige wind(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Het drevelt een beetie (Anderen)

    Het drevelt wat (Ruinen)

    Die dreuge snei drevelt je overal tusschen deur (Sleen)

    De snei drevelde ons onder de pannen (Hoogeveen)

    Zie ook:
  3. nevelachtig zijn

    Zie ook:
  4. ineendrijven van planken(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord)

    Een vloere of een zolder dreveln (Dwingelo)

    Zie ook:
  5. een klap geven(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Kiek uut of ik drevel dij der iene veur (Weiteveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...