drieg bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: dreig (Kop van Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), dreeg (Midden-Drenthe), dreeig (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), draig (Veenkoloniën), dr-ge (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe)

  1. kort gedrongen

    Een drieg biesie (Dwingelo)

    Zie ook:
  2. groot, royaal(Zuidoost-Drenthe)

    Die kou het een dreig uur (Roden)

    Die mot is zo drieg, der zult wal een koppel biggen inzitten (Borger)

    De wol zit er drieg op, op dat schaop (Sleen)

    Ze is al aordig dreeig

    goed te pakken gehad

    Zie ook:
  3. voordeliger uitvallend dan je denkt

    Het liekt niet zoveule, mor het bakt dreeg oet (Hijken)

    Dat klampie heui zit dreig in mekaor (Roderwolde)

    Het is drege in het gebruuk (Diever)

    Roggenstoet is drieger as weiten

    een borrel drinken

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...