drietnust de, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte) Bron: A. Dening
  1. (eigen)wijs persoon(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Wat een drietnust, muj heur ies wies zien lopen (Koekange)

    Wat is het toch een drietnust, die hef alles in de gaten (Beilen)

    Zie ook:
  2. waardeloos iets(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Dat hoes is niet veul soeps, het is een aol drietnust (Anderen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...