drieven sterk, werkwoord, (on)overgankelijk
  1. drijven

    Die dikkerd, die drif ja op zien vet (Padhuis)

    Vet wil toch altied boven drieven (Hijken)

    Alle rommel drif dizze kaant op (Geesbrug)

    De hele vereniging drif op de veurzitter (Diever)

    De locht drif uut het westen

    draait

    De holten tun dref oet mekaor

    gezegd tegen een kind, als je denkt dat het liegt

    Wij moet de foto's opplakken, anders ligt ze er maor te drieven

    vroeg op

    De onweersbuie drif uut mekaer (Dwingelo)

    Het was der zo nat, de vloeren dreven (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  2. voortdrijven, aanjagen

    Wie help mij de koenen naor het laand drieven (Ruinerwold)

    De drievers hebt best dreven op de jacht (Nieuw Dordrecht)

    Dat hij het zo wied ebracht hef, dat is wel heur drieven ewest (Meppel)

    Lig toch niet zo te drieven (Zuidwolde)

    Most die koppel hounder veur die uut drieven (Emmer Compascuum)

    Zie ook:
  3. bedrijven

    Hij hef jaoren handel dreven (Buinen)

    Zien breur drif nou de zaok (Gieten)

    Zie ook:
  4. drijven van

    modder

    . Ving de tegenpartij de

    De modder mot drieven, ...glieden willen

    dan was de werper af. Werd de

    drieven

    niet gevangen, dan mocht de tegenpartij mikken met de

    opwallen

    schoeven

    Zie ook:
  5. indrijven

    Hie dreef de spiekers der goed diep in (Sleen)

    Zie ook:
  6. in elkaar schuiven

    Wij moot de zolder drieven, want het geurt deur de glieven (Gasselte)

    De middenvoor in mekaar drieven

    dus nooit

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...