drokte -s, de
  1. drukte

    Wat een drokte op de maark (Dwingelo)

    In de drokte rèuken ze mekaar kwiet (Smilde)

    Wai willen er gien drokte van hebben

    z. ook

    Wat een drokte um het wark klaor te kriegen (Coevorden)

    Poters verbouwen gef wal drokte (Exlo)

    Het kan in ein drokte deur

    door mest samengekoekte wol

    Zie ook:
  2. haast

    Wij hebt niks gien drokte um hen hoes te gaon (Sleen)

    Zie ook:
  3. ruzie, onenigheid

    Hij hef drokte mit de buren (Barger Compascuum)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...