druppel -s, de
  1. Vaak gebruikt naast

    drup

    een kapot lichaam door te hard werken

    Het begunt te regen, der komt al druppels op het glas (Balloo)

    Der hangt een druppel an de zolder, wij hebt de boel lek (Dwingelo)

    Dat is een druppel op een gloeiende plaot (Eext)

    Dei druppel dut de emmer overlopen (Valthermond)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...