druppen onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. druppen, druppelen

    Het begunt al te druppen, haol het wasgooud mor in hoes (Eext)

    Het zal oe nog een keer in de ogen druppen

    stam

    Zie ook:
  2. druipen

    De dakgeute drupt (Dwingelo)

    Het is zo vochtig, het drupt van de muren (Barger Oosterveld)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...