dugen I meervoud
  1. duigen

    Het hail vat vuil in dugen (Eexterveen)

    As de buurman dronkend weerkomp, slet hij alles in dugen (Ruinerwold)

    Zie ook:
  2. Het plan is in dugen vallen (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...