duul dulen, het, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: dul (Zuidwest-Drenthe Zuid), dule (Zuidwest-Drenthe)

  1. soort lisdodde, gebruikt als dekriet van mindere kwaliteit(Zuidwest-Drenthe)

    Het is gien best riet, het binnen allemaole dulen (Meppel)

    Dulen bint dikker as riet en poreus (Vledder)

    De raitdekker vruug mai: Wi'j der goud rait of dulen op hebben? (Peize)

    Zie ook:
  2. (enkelvoud) riet van slechte kwaliteit(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe)

    IJ kunt de schuur goedkoper met duul dekken as met reit (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...