duus duzen, de, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: deus (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), deuis (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), duis (Kop van Drenthe), duize (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), deuze (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe)

  1. doos

    De schoenen zit nog in de deuze (Dwingelo)

    Hie komp oet een deusie

    praat veel

    Dat is wat oet de aole deus

    praat teveel

    Zie ook:
  2. (vaak verkl.) sullig vrouwtje, sloofje(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Arg scharp is ze niet, het is mij zo'n deusie (Hoogeveen)

    Het is wat een deusien (Uffelte)

    Umdat dien moe zo'n hoosien is, huufs do niet zo'n duusien te wezen (Stieltjeskanaal)

    Wat een duusie is dat mèensch, het hef gien hak an de hozen (Weerdinge)

    kletsen

    doosien

    Zie ook:
  3. vrouwspersoon(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Dat is ok een malle deuze (Klazienaveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...