dwars bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën

Ook: dwaars (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën)

  1. dwars

    Die man geeit overal dwars tegen in (Anderen)

    Wij leupen dwars over, dan kuj wat gauwer (Exlo)

    Hij gung dwars op een stoul zitten (Nieuw Schoonebeek)

    Dat veurval zit mij dwars (Uffelte)

    Het zat hum dwars in de hoed

    bedrogen

    Zie ook:
  2. onhandelbaar

    Hie is zo dwars as wat (Oosterhesselen)

    Zie ook:
  3. De olde dwarse

    belust op sex

    dweer-

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...