dweren onovergankelijk, werkwoord, zwak, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord

Ook: dwèren (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), tweren (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Noord)

  1. zeuren, dreinen

    Hie hef altied wat te dwèren, het is nooit goed (Oosterhesselen)

    Zie ook:
  2. tegenspreken, haspelen, dwarsliggen

    Hol toch op te dweren, altied der tegen in (Vries)

    Tegen een bongelkont zegt wai: lig toch niet zo te tweren (Eexterveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...