eerbaor bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. eerbaar

    Dat is gien eerbaar veurstel (Erica)

    Zien vao hef altied een eerbaore kerel ewest (Hoogeveen)

    Dat is een eerber wicht (Sleen)

    Zie ook:
  2. eervol

    De koster verdiende niet te veul, maor het was toch een eerber beroep (Borger)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...