emmer -s, de, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: ummer (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe)

  1. emmer

    Het lekte zo slim in de schure, ik heb der een ummer underzet (Beilen)

    De zinken ummer rak wat uut de mode (Uffelte)

    Die koe gef een dik emmer vol melk (Borger)

    As een ko wat ofhangend op de plaete was, worde der wel ezegd: Ze steet naor de emmer (Wapse)

    Zie ook:
  2. Dat dut de emmer overlopen (Valthermond)

    Zie ook:
  3. (vaak verkl.) zuiger van de pomp

    Het leer van het emmertien is versleten (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...