erbarmen werkwoord, zwak
  1. , wederk. (zoz)zich ontfermen

    Zie hebt zuk over die kinder erbarmd (Sleen)

    Die kinder hadden zo'n ruzie, dat ik heb mij over de kleinste erbarmd, want den grote had hum jao wa (Erm)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...