femilieziek bijvoeglijk naamwoord
  1. familieziek

    Die bint zo femilieziek, ze komt bij mekaar of bint bij mekaor, en ze kunt niet velen dat er van ene (Beilen)

    Ik moe of en toe wal is naor mien tante, want die is zo femilieziek (Borger)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...