fieken werkwoord, zwak, (on)overgankelijk, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)

Ook: fiekern (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

  1. (vaak als ruw ervaren) geslachtsgemeenschap hebben, van mens of dier, meestal gezegd van honden

    Moej die honden daor ies zien fieken op mekaar (Sleen)

    Die hondties fiekern mar deur (Erica)

    Die honden te fieken! Smiet ze een ummer water um het gat (Hoogeveen)

    Mag ik dij wal even fieken, Jaantien? (Zweelo)

    Zij hebt efiekt

    al lopend schudde zij met het achterwerk

    Zie ook:
  2. met een stomp mes of op ruwe manier snijden(Kop van Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord)

    Wat zit ie daor toch te fieken (Diever)

    Ik heb mij lillijk in de vingers fiekt (Een)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...