, bw
Zie ook:welvarend, gezond
Aj niet te fiks binnen, hej ongemak of zoks-zo-wat (Smilde)
Hij was al tachtig jaor, maor hij was nog zo fiks as 'n jonge kerel (Peize)
Het is nog een fikse kerel! (Sleen)
flink
Het is fiks volk (Oosterhesselen)
Dat is fiks van dat maegien, dat ze ehölpen hef mit het ofwassen (Wapserveen)
Der stiet een fikse wiend (Broekhuizen)
Hie kreeg een fikse bekeuring veur zien streuperij (Eext)
Hie har een fikse bult an de kop (Eext)
Die lui redt het wel, want zie bin der fiks bij (Anderen)
Wij zult dennend is fiks wat op de pèens geven (Gasselte)
Fiks zo!
aan de zwier, aan het zuipen gaan
(zov), in
Dat is weer fiks und fertig
onverzorgd
Een fikse boerenmeid kost mor een daalder (Pesse)
Wat zeer ie?
Niks!
Stik de doem ien het gat, det is fiks (Ruinerwold)