flapper(d) -s, de
  1. flapuit(Midden-Drenthe)

    Zie ook:
  2. mond(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Ie hebt oen flapperd ook altied te pas en onpas los (Noordscheschut)

    Zie ook:
  3. soort meisjeshoed met brede, slappe rand of linnen kinderhoedje(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Zie ook:
  4. (groot) oor

    Hij hef flappen van oren (Grolloo)

    Vrogger kwaamp de slager met flappers en stappers in de benne bij de meinsen langes

    een klap geven

    Zie ook:
  5. hinkelblokje (Die), ronde ijzeren schijf als speelgoed(Zuidwest-Drenthe)

    Zie ook:
  6. bloem van de gele lis

    Zie ook:
  7. klapzoen(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...