flarde -n, dehet, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: flarre, flaar, flare (Kop van Drenthe), (Veenkoloniën), flaarde (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), flard (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

  1. slons

    Gertie was een flarre van 'n meins, daor haar Jan het niet arg met tröffen (Hijken)

    Zie ook:
  2. vodachtige, slechte stof, slecht voorwerp in het algemeen

    'n Flarde papier (Klazienaveen)

    Zij haar 'n neie jurk, mor mo vund het mor 'n aordige flarde, ie kunden der haost dwars deur hen kie (Hijken)

    Het is een flaar van een ding (Zuidlaren)

    Zie ook:
  3. slet

    Dat is zu'n flaarde, die hef kinder van drie kerels (Balloo)

    Bis 'n flaar! (Eelde)

    Zie ook:
  4. kreng van een vrouw, vrouw die alles er zo maar uit flapt(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Zie ook:
  5. flard, rest

    Daor blif gien fits of flaar van over (Westervelde)

    Der bleef gien flarde van hiel (Erica)

    Zuuk ie de flarden ies bij mekaar (Hooghalen)

    De auto is in flarden

    z. ook

    Ze heb de bool an flarden scheurd (Wapse)

    De flarden hangen der bij an (Dwingelo)

    Van die bui hebben we ok nog een flarde vanof kregen (Klazienaveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...