flarten onovergankelijk, werkwoord, zwak, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: flaarten (Zuidoost-Drenthe), flarren (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. in (natte) flarden vallen(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Het flart de locht uut

    z. ook

    De stront flart er oet

    z. ook

    Het flart alle kanten op (Dalen)

    Het flart je um de bienen (Oosterhesselen)

    in het gezicht (Rolde)

    De ko flaartte het van het gat of

    is geen bijsturen aan

    florten

    Zie ook:
  2. (eruit) flappen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Hij flart er alles oet (Dalen)

    Zie ook:
  3. met woorden iemand wegjagen,(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...