flarterig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: flaterig (Zuidwest-Drenthe Zuid)

  1. nat (van sneeuw)(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Zie ook:
  2. dun, met florten of gezegd van dun textiel(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    De stront is arg flarterig

    z. ook

    De pudding is flarterig (Gasselte)

    Det goed is veul te dunne, het hangt veul te flarterig dale (De Wijk)

    Zie ook:
  3. slap(Veenkoloniën)

    Wat een flarterig bossie bloemen

    begrepen

    Onder de bos langes hej altied flatterig grös zitten (Pesse)

    Haverstro kan zo flatterig wezen deur te veul stikstof

    van enkele mensen die lekker bij elkaar zitten te eten

    De gruunte is wat flatterig worden (Dwingelo)

    knopkruid, Galinsoga parviflora

    sladderig

    Het koren lig der flatterig bai (Eexterveen)

    Die löp der zo flatterig bij

    z. ook

    Zie ook:
  4. onvast, wisselvallig, van weer

    Zie ook:
  5. sukkelachtig, zwak

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...