flinster -s, de, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: fleenster, fleinster (Zuidwest-Drenthe Zuid), flienster (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), fliester (Midden-Drenthe), (Zuidwest-Drenthe Zuid), flister (Zuidoost-Drenthe), flinter (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidwest-Drenthe), flitter (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), flitter III

  1. scherf, splinter

    Der is een flisterie van dat koppie of (Eext)

    Der is een flienster varve of (Wapserveen)

    Hij was an het boomkappen mit de biele, det de fleensters vleugen der of (Pesse)

    De smid har een fleenstertie iezer in het oge kregen (Beilen)

    Het was in diggels en fleensters vleugen

    z. ook

    Zie ook:
  2. (vaak verkl.) dun plakje, dun sneetje, reepje

    Aj brood ofsnieden, moeje mij niet zo'n flister doen (Klazienaveen)

    Doe mij mar een flinstertie van die keze (Nijeveen)

    Hij kreeg een flinstertie spek op het brood (Vledder)

    Wat bint dat jao dunne flitters van pankoeken (Oosterhesselen)

    Ie moet niet zukke dunne fleensterties koke ofsnien (Hijken)

    Der mus nog een fleenstertien tussen, doe paste het (Pesse)

    Der lig een flisterie ies op het waoter (Zuidlaren)

    Zie ook:
  3. een geringe hoeveelheid(Zuidwest-Drenthe)

    Hij had mar een flienstertien botter op de boterham (Meppel)

    Zie ook:
  4. tenger vrouwtje(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord)

    Dat dat wiefien nog zu'n bulte wark verzet; het is maor zu'n flistertien (Nieuw Amsterdam)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...