flodderachtig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. wisselvallig(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Het weer is flodderachtig (Dalen)

    Met die flodderachtige wind kuw gien kunstmest zèeien (Padhuis)

    Zie ook:
  2. steeds overal naar toe willend of gaand

    Wees toch nich zo flodderachtig. Doe bust noe op een leeftied, most noe is een keer dien verstand kr (Barger Compascuum)

    Jonge wichter bint vaok flodderachtig (Balloo)

    Dende kan niet best in hoes zitten, ze is arg flodderachtig (Nieuw Dordrecht)

    Zie ook:
  3. te ruim of slordig zittend(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Dat pak zit hum flodderachtig, het is hum veuls te roem (Barger Oosterveld)

    Zie ook:
  4. flodderig, slap(Zuidoost-Drenthe)

    Hie kwam met een flodderachtige bos bloemen anzetten (Dalen)

    Zie ook:
  5. slordig, niet bepaald schoon (kvd, zwz, zov), zie ook

    flodderig

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...