flonkern onovergankelijk, werkwoord, zwak
  1. flonkeren

    De sterren flonkert an de locht bij helder weer (Eext)

    Het flonkert allemaol um heur lichaom

    z. ook

    De oogies flonkert heur in het koppien (Oosterhesselen)

    Zie ook:
  2. pronken(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Die kan zuk zo opdoen, en dan stiet e tussen de jonges te flonkern (Exlo)

    Zie ook:
  3. lonken(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Een wicht die naor aal jongs flonkert (Odoorn)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...