foggeln onovergankelijk, werkwoord, zwak, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord

Ook: fokselen (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Noord)

  1. onbeholpen, moeizaam lopen(Veenkoloniën)

    Hie foggelt der langs, hie vangt ok gien haze meer (Sleen)

    Hij foggelt der mal over mit zien zere poot (Barger Compascuum)

    Zie ook:
  2. nog flink stappen(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Muj zien, die foggelt der nog aordig aover (Hoogeveen)

    Zie ook:
  3. prutsen, provisorisch in elkaar zetten(Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Hai foggelt alles an mekaar (Emmer Compascuum)

    Dat lek niks, daor bent ze zo an langes foggeld (Klazienaveen)

    Zie ook:
  4. met de handen bewegingen maken(Zuidoost-Drenthe)

    Hij foggelde wat mit de handen in de locht (Barger Oosterveld)

    hoepel maar op

    fochteln

    foenzeln

    Zie ook:
  5. wegstoppen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Waor hej dat non weer henfoggeld (Dalen)

    Zie ook:
  6. met een stomp mes snijden(Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Dat was gien snieden meer, hij foggelde der mit dat stompe mes deurhen (Barger Oosterveld)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...