fokseln onovergankelijk, werkwoord, zwak, Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: foksen (Zuidwest-Drenthe), foksen II

  1. lopen met kleine pasjes, of snel lopen(Zuidoost-Drenthe)

    Dat lutje ding dai fokselt der aal mooi vandeur (Valthermond)

    Wat fokselt dat wicht der over, het hef ja ok zuk nauwe rokkies an (Eext)

    Der tussenuut fokseln

    kunnen daar altijd terecht

    Zie ook:
  2. moeizaam lopen(Midden-Drenthe, Veenkoloniƫn, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Hie mus der aordig tegen fokseln om der tegenin te kommen

    honkvast

    ...um met te kommen (Gasselte)

    flink aan de drank gaan op tweede kerstdag, het feest van Sint-Steffen

    bokseln

    Zie ook:
  3. paren van honden of doen alsof(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Hie zat der aal op te fokseln, mar hie kreeg het niet klaor (Zweelo)

    Dat kleine hontien zit aal tegen die grote hond an te fokseln (Sleen)

    Zie ook:
  4. in elkaar frommelen, prutsen(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Aj het bijmenare fokseln, wordt het kneuterig (Smilde)

    Die in zien wark an het fokseln is, mak der niet veule van terechte (Smilde)

    hij maakt bezwaren

    foeken

    foegeln

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...