fopperij -en, de
  1. het foppen

    Ie moet Jan in de gaten hollen en hum niet geleuven, het is vake dikke fopperij (Beilen)

    Op 1 april deden ze eerder meer aan fopperij (Borger)

    Op de karmse lieken de priezen mooi, mor het is allemaol fopperije (Meppel)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...