fosserig bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: fosselig (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), fossig (Zuidoost-Drenthe), fotserig (Zuidwest-Drenthe Zuid), fotsig (Zuidwest-Drenthe Zuid), fösselig (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

  1. rafelig, slordig, verward, als een vod of knoedel ineenzittend

    Det ketoenen gaoren is zo fosserig, het zit hielemaole in een fosse

    Ik gooi het bij de vodden (De Wijk)

    Dat pak zit der fossig um (Balloo)

    De zende zit niet goed an de boom, hij meit zo fosserig het zit in fossen

    beduusd

    Daor is van dat fosserige goed bij (Sleen)

    Een fossig wief

    Reactie

    Fossig haor

    bidden

    Dat moej non is wat siekuurder doen en niet zo fosserig (Exlo)

    Wat hef e dat pak fosselig an, het is net of e de hond in het gat had hef (Padhuis)

    het Heui is wat fossig, het wil niet goud dreugen (Een)

    Het is mor wat fossig goud, der zit gien beslut in (Roderwolde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...