fraaiigheid ...heden, de
  1. schoonheid, mooiigheid, vaak sarcastisch bedoeld

    Der waas niet veul fraaiigheid an dat hoes (Balloo)

    An dat wicht zit niet veul fraaiigheid an (Drouwen)

    De kerkbaanken versierden ze vroegger met sierwark, dat was veur de fraaiigheid (Beilen)

    Die jong hef beloofd dat hij even ankommen zul um oos te helpen, maor hij hef het niet daon, het is (Beilen)

    Die fraaiigheid die huuft e hier niet meer oet te halen (Padhuis)

    Wat een praoties! Wat een fraaiigheden! (Buinen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...