frats -en, de
  1. (meestal mv.) gril, eigenaardige gewoonte

    Dende met zien rare fratsen, die hef aaid wat (Sleen)

    Zij mit heur neie fratsen (Barger Oosterveld)

    Hol dien fratsen veur dij (Coevorden)

    Zie ook:
  2. (mv.) aanstellerij

    Wat een fratsen mak die kerel! (Hoogeveen)

    De fratsen hef hij wel, maor het geld ontbrek hum (Smilde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...