gallig bijvoeglijk naamwoord, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)

Ook: gallerig (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

  1. met galsmaak, bitter etc.

    Het vleis smaakt gallig (Buinen)

    Dat gerak smak gallig (Oosterhesselen)

    Een gallige neute

    z. ook

    Wat bint de neuten van 't jaor geve, der is gien iene gallige bij (Havelte)

    Zie ook:
  2. goor, vies(Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Een gallig mensk (Borger)

    Zie ook:
  3. met slechte gelaatskleur, niet lekker(Midden-Drenthe)

    Meins, wat zeej der gallig oet, ie hebt het toch niet met de gal

    z. ook

    Wat kik dat kind aaid gallig oet, mor ja, zien moe is ok een aordige kniepstuver

    als de oogst gedaan was (Eco), z. ook

    Die is gallig ien de balg

    geld ingehouden bij de betaling van de suikerbieten

    's Aovends an de zoep en de andere dag gallig (Barger Compascuum)

    Zie ook:
  4. vervelend, gemeen(Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    As ik die gallige vent in de vingers krieg, dan zal ik hum (Barger Oosterveld)

    Wat een gallige kerel (Stuifzand)

    Zie ook:
  5. onpasselijk(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Ik wor al gallig as ik een gebakken knien zie (Balloo)

    Zie ook:
  6. weerzinwekkend(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Jonge, doe toch niet zo gallig, het is te vies om der naor te kieken (Erica)

    Zie ook:
  7. kwaad

    Ik maakte mij zo gallig over die opmerking, dat... (Dalen)

    Gallig in de hoed worden

    kind

    Zie ook:
  8. met galziekte

    Gallige schaopen kuj de wolle zo uutplukken (Zuidwolde)

    Hij zet der uut as een gallig schaop

    dom, onhandig of raar persoon

    (...) of je de schaopen ofstarft, de ien nao de aander, umdat ze zuk in het veld gallig vreten hebt

    Bron: J. E. Bloemen Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...