gaper(d) -s, de, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: gaeperd (Zuidwest-Drenthe Noord), gaoperd

  1. sufferd

    Wat een luie gaperd (Zuidwolde)

    een gaeperd op de naachtboot (Dwingelo)

    Maak toch daj in hoes komt, gaperd (Sleen)

    Zie ook:
  2. loerder, gluurder

    Die gapperd steeit aaid overal op de neus bij (Anderen)

    Dat is een grote gaperd, die zit overal in te loeren (Borger)

    Zie ook:
  3. ruw woord voor mond of gezicht(Kop van Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Ie mussen oen gaperd maor lös edaon hebben (Zuidwolde)

    Zij stund netuurlijk mit de gaperd veuran (Ruinerwold)

    Hij hef de gaperd altied lös (Ruinerwold)

    Zie ook:
  4. ondeugende jongen of meisje(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Zie ook:
  5. scheldwoord voor eigenwijs, vervelend etc. persoon(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Noord)

    Het is een aordige gaeperd

    grootspreken

    Wat een onbeleefde gaperd (Coevorden)

    Wat is dat een grune gaperd, ...een wieze gaperd

    aan kritiek bloot

    Die kerel oet Holland is een dikke gaperd

    op de wip

    Zie ook:
  6. gaper als uithangteken voor winkel van drogist(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Veur de drogisterij hung een gaper (Padhuis)

    Zie ook:
  7. iemand die veel geeuwt(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Dat is ok een mooie gaperd, die is ok weer laat op bedde komen vannacht (Klazienaveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...