gebaar het, Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord, Zuidwest-Drenthe Noord

Ook: gebaor (Zuidwest-Drenthe Noord), gebaer (Zuidwest-Drenthe Noord)

Bron: J. Bergsma, Woordenboek, bevattende Drentsche woorden en spreekwijzen. Groningen 1906 & J. Bergsma, Woordenboek, bevattende Drentsche woorden en spreekwijzen. Groningen 1906
  1. gebaar

    Grotva heurt niks mèer, ie moet hum alles met gebaren dudelijk maken (Hijken)

    Wat maakt die man der gebaren bij (Klazienaveen)

    Hai dee niks as gebaoren maoken (Emmer Compascuum)

    Zie ook:
  2. misbaar, lawaai en drukte

    An het gebaer te zien zuj zeggen dat hij dronkend is (Wapserveen)

    Branieschoppers maakt vaak hiel wat gebaar met haande en biene as ze wat vertelt (Schoonebeek)

    Hij haar der een heil gebaor bai

    dat uit de afgetrokken stengel stak, geteld en dan wist je hoeveel kinderen je zou krijgen

    Hij mèuk een hiel gebaor um niks

    z. ook

    Zie ook:
  3. geste

    Het giet niet um de hoeveelheid maor um het gebaor (Hoogeveen)

    Hij muuk een royaal gebaar (Dalen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...