gebak het
  1. het bakken

    Hoe hej het met het gebak

    z. ook

    Zie ook:
  2. taart, gebak

    Ze kregen gebak bij de koffie (Pesse)

    Het is aordig wried, altied koeke en gebak (Ruinerwold)

    gingen weg

    gebakkien

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...