gedicht -en, het
  1. gedicht

    Dat hef e mooi op gedicht zet (Klazienaveen)

    Mien opoe kun mooi een gedicht opzeggen (Hoogeveen)

    veurlezen (Roderwolde)

    Het was maor een kört gedichtie (Borger)

    Daor hew een mooi gedicht op maakt (Emmen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...