gehok het
  1. het ongehuwd samenwonen

    Dat gehok van de jeugd tegenwoordig, ik wit niet of dat wal zo goed is (Sleen)

    Zie ook:
  2. met vele kleine vertrekken(Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

    Daor is het mie een gehok in dat hoes, ie kunt joe keren noch draaien (Barger Compascuum)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...