geleerdigheid de
  1. kennis, geleerdheid

    Al die geleerdigheid is mij niks te weerd, de domste boeren verbouwt de dikste eerappels (Hoogeveen)

    Hij hef het nogal wied ebracht, mit al zien gelèerdigheid, hij is geleuf ik prefesser in Amsterdam (Ruinerwold)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...