gemak
Ik sprunge der mit gemak over (Diever)
Een wasmesien is een gemak
toe
Ik zat net op mien gemak de krante te lezen, doe hij der in kwam (Barger Compascuum)
Neem der oen gemak van, wij hebt tied zat (Ruinerwold)
Holdt oen gemak
sta er voor in
Alles geet tegenwoordig op het gemak (Ruinen)
Dat karwaigien kin ik mit gemak doun vandaoge (Emmer Compascuum)
Hij kun het op zien gemak doun (Roderwolde)
Hij dee het op zien dooie gemak
tegen
Wij hebt een koppel gemak van de neie auto
een paar dagen geleden (Sle). Met werkwoorden vormt
Ik zal hum even op zien gemak stellen (Barger Oosterveld)
Hij is slim op zien gemak gesteld (Roderwolde)
wc(Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)
Op het gemak kuj
rustig zitten te kraantlezen (Eext)
Op het geheim gemak (De Wijk)
*Het gemak deint de mens (Nieuw Schoonebeek)
en mie um het eersten (Barger Oosterveld)
Van de bak naor het gemak
vóór in het huis
Wel lopt van de bak naor het gemak, dat is een grote vreetzak (Roderwolde)