gengelderij de, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe

Ook: gangelderij, gangel... (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

Bron: H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningen
  1. gesukkel

    Die gengelderij met dij möt een keer oflopen wezen. Wij gaot hen de dokter (Zweelo)

    Het was wat gengelderij

    te pakken gekregen

    In dat gezin is het almaol hengelderij, der bint al dree kinder an de tèring störven, het is net o (Hijken)

    Die huusholding hef vrij wat hengelderije mit emaakt (Pesse)

    letten op hem

    gegengel

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...