Ook: gangelderij, gangel... (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))
Bron: H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningengesukkel
Die gengelderij met dij möt een keer oflopen wezen. Wij gaot hen de dokter (Zweelo)
Het was wat gengelderij
te pakken gekregen
In dat gezin is het almaol hengelderij, der bint al dree kinder an de tèring störven, het is net o (Hijken)
Die huusholding hef vrij wat hengelderije mit emaakt (Pesse)
letten op hem
gegengel