genot -ten, het, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)

Ook: genut (Midden-Drenthe), (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe), genutten (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte))

  1. genot, profijt

    Met een tuun hej veul te doen, maor ij hebt ok de genutten der van (Odoorn)

    Hij mag der wel wat veur doun, hij hef het genot der ok van (Gieten)

    Wij hebt veul genot van de tune had (Erica)

    Wat een genot!

    ben je niet in orde

    Dat kan ik wal gebroeken, daor kan ik nog wal genot van hebben (Zwiggelte)

    Ze hebben het laand verkocht, maor dit jaor hebben ze de genutten er nog van (Valthermond)

    Van dat stukkien land heb wij het genot (Padhuis)

    Een stuk laand wordt wel verkoft zunder genot van de huur (Emmen)

    pal

    genutten

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...