geregeld bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. geregeld, regelmatig

    Ie meut hum geregeld in de gaten holden (Barger Compascuum)

    Aj geregeld met de bus gaot, moej regelmaotig wachten (Odoorn)

    Wij gaot nogal geregeld een einde lopen (Hijken)

    Hij het geregeld een borreltie op (Roderwolde)

    komp geregeld te late op het wark (Uffelte)

    Een geregeld leven is heeil wat weerd (Eext)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...