geschikt bijvoeglijk naamwoord
  1. passend, geschikt

    Ik vunne dat leedtie op de brulfte niet aarg geschikt (Diever)

    Een geschikt stuk holt (Weiteveen)

    Dat is een geschikt wark veur hum (Schoonlo)

    Hij liekt mij daor wel geschikt veur (Zuidwolde)

    Um hum zukswat te vertellen, moej een geschikt moment veur ofwaachten (Eext)

    Zie ook:
  2. niet te duur

    Dat is een geschikte pries (Nieuw Amsterdam)

    Daor bin ik hiel geschikt ankommen (Weerdinge)

    Die koopman is heeil geschikt (Gasselte)

    Zie ook:
  3. gemakkelijk, prettig in de omgang

    Det is een geschikte kerel (Ruinen)

    Dat vin ik geschikt van die kerel (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...