gevel -s, de
  1. gevel, in het bijzonder voorgevel

    Met de störm is oes de gevel inwèeid (Sti), Hij hef een neie gevel in het hoes kregen (Roswinkel)

    (...) de staonders of zettels en dan nog 16 laogen in de gevel

    z. ook

    Zie ook:
  2. grote neus

    Hij hef een goeie gevel veur de kop (Gieten)

    een beste gevel veur het hoes (Odoorn)

    Aj nog een keer hier komt rondsnuien, slao ik oe de gevel veur de kop weg (Ruinerwold)

    Zie ook:
  3. hoeveelheid(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Geef ze mar een goeie gevel heui veur, dan bint ze vanaovend rustig, dan kunt ze vretten (Padhuis)

    Geef ze der nog mar een geveltie bij (Hoogeveen)

    Ik zal de koeien een beste gevel knollen geven (Drouwen)

    Zie ook:
  4. (zwn), in

    Het heui in de gevel hebben liggen

    Antw.

    * Een mooie gevel versiert het huus (Hollandscheveld)

    ...siert het haile huus (Valthermond)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...