gevolg het
  1. gevolg

    Hij hef gien gevolg geven an die oetneudiging (Buinen)

    Dat kan wal ies malle gevolgen hebben (Sleen)

    Het gevolg van die driestigheid was daj in de sloot terechte kwamen (Broekhuizen)

    As gevolg van dat ongeluk mus hij hen het ziekenhuus (Uffelte)

    Dat hew zo daon, met as gevolg dat het hiel aans uutpakte (Sleen)

    Aj dat zo laot geworden, muj de gevolgen maor dragen (Noordscheschut)

    zölf mar ondervinden (Erica)

    De gevolgen bint veur oe! (Dwingelo)

    Het haar tot die gevolgen dat ik mij veul beter vuil (Norg)

    Hij hef met goed gevolg de schoel deurlopen (Grolloo)

    Zie ook:
  2. de vergezellende groep

    Hij kwam met zien heile gevolg an (Barger Oosterveld)

    Daor was nogal wat gevolg achter

    zich blootgeven, zeggen wat hij vond

    Kleine oorzaken, grote gevolgen (Sleen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...