gewoon bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. gewoon

    Daor woont hiel gewoon volk (Stieltjeskanaal)

    Ik bin het niet gewoon, late op te staon (Hoogeveen)

    Die kerel is hiel gewoon bleven

    hij was schatrijk

    Zie ook:
  2. eenvoudigweg

    Ik heb der gewoon gien zin an (Roderwolde)

    Zie ook:
  3. gewoonlijk

    Hie döt aans as gewoon (Emmen)

    *Ie kunt lang genog hangen, aj het mor gewoon bint (Sleen)

    Aj het mor gewoon bint, kuj wal met het gat in de hekel zitten (Sleen)

    Doe mar gewoon, dan doej al gek genog (Vledder)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...